Ziekte van Kienböck
Bij iemand met de ziekte van Kienböck krijgt het lunatum te weinig of helemaal geen bloed.
De oorzaak van de ziekte van Kienböck
Bij iemand met de ziekte van Kienböck krijgt het lunatum te weinig of helemaal geen bloed. Daardoor sterft het botje af. Het lichaam ruimt het dode bot op en maakt nieuw, levend bot aan. Wanneer dit gebeurt, is het botje zachter en verzwakt. Blijft iemand zijn of haar hand op dezelfde manier gebruiken en belasten, dan kan het botje inzakken (collaps). Door het inzakken van het botje komt er ruimte vrij. De overige handwortelbeentjes verschuiven om die ruimte in te nemen. Het gevolg is dat de handwortel vervormt en de werking van de hand wordt verstoord.
Anatomie
Tussen de middenhand en de pols ligt de handwortel. Die handwortel bestaat uit acht botjes. De ziekte van Kienböck of lunatomalacie is een aandoening aan een van die acht botjes: het lunatum.
Klachten
De ziekte van Kienböck heeft vier fases; de klachten hangen af van de fase waarin de aandoening zit. Dat kan wat ongemak in de pols zijn, maar ook ernstige (pijn)klachten en een beperking van de beweging van de hand. Veel voorkomende symptomen zijn een zwelling over de handwortel, drukpijn aan de buitenkant van de pols bij het lunatum en (veel) zwakkere grip van de pols.
Behandeling en herstel
In de eerste fase moet je de pols en hand rust geven met gips of een spalk. Dit kan niet langer dan drie maanden om te voorkomen dat de pols te stijf wordt.
In de tweede fase zijn er twee mogelijke varianten. Variant één is iemand met een spaakbeen en ellepijp van normale lengte. In deze fase is het bot wel dood, maar nog niet ingezakt. Een mogelijke behandeling is het korter maken van het hamatum, ook een van de acht handwortelbeentjes. Eventueel worden daarbij twee handwortelbeentjes vastgezet. Een andere mogelijke optie is een revascularisatieoperatie. Dat houdt in dat de bloedvoorziening naar het botje wordt hersteld: van vlakbij het lunatum wordt een stukje bot of spier met een bloedvat genomen en in het botje ingebracht. Dit kan alleen als het botje nog heel is en het kraakbeen niet beschadigd. Let wel, deze ingreep is nog experimenteel en het is nog niet zeker of hij succesvol is.
Fase twee met variant twee is bij iemand met een relatief korte ellepijp. Vooral wanneer bij iemand de ellepijp iets korter is dan het spaakbeen, is een inkortingsosteotomie een optie. Hierbij wordt het spaakbeen wat korter gemaakt, zodat de druk op het lunatum minder wordt en het gevaar op inzakken afneemt. Een andere mogelijkheid is de ellepijp langer maken. Het nadeel hiervan is dat de ellepijp in dat geval vaak slechter vastgroeit.
In fase drie en vier is het lunatum ingezakt en is de verschuiving van de andere botjes begonnen. De behandeling in deze fase bestaat uit het vastzetten van twee of meer handwortelbeentjes. Soms moet zelfs de hele pols worden vastgezet. Hoeveel er moet worden vastgezet, hangt af van hoe ernstig de inzakking is en hoe sterk de verhouding tussen de acht handwortelbeentjes is verstoord. Soms worden tegelijk met deze ingreep de kleine takjes van de pijnzenuwen rond de pols doorgesneden om pijnklachten tegen te gaan.
Je hebt verschillende mogelijkheden om de pijn wat te verlichten
- Het is van groot belang om er bij de ziekte van Kienböck vroeg bij te zijn.
Direct een afspraak maken
Vul hieronder ons formulier in en maak direct een afspraak!
Freek Hebing
“Zonder Freek had de praktijk niet gestaan waar we nu staan.”
Testimonial
Mw. T. van den Brom (34) uit Nijkerkerveen
“Ik heb de behandeling als goed ervaren en ben er zeer tevreden over. Als ik alles had geweten, was ik hier zeker eerder naar toe gegaan. Ik heb veel minder pijn. Geweldig ontvangen en geholpen. Heb er zeker geen spijt van.”